Leningen en garantstellingen

E.    Garantstelling 

Bij een garantie staat de overheid garant voor een lening die de subsidieontvanger met een derde partij is aangegaan. De overheid hoeft in beginsel geen euro uit te keren, zolang de subsidieontvanger de verplichting tot aflossing en rentebetaling van de lening tegenover de derde partij nakomt. Toch is hier sprake van een subsidie, omdat de overheid een economisch voordeel in de vorm van een aanspraak op geld verschaft. Zonder de garantie zou de bank het krediet immers niet of tegen een hogere rente hebben verstrekt.

Bij de verstrekking van een subsidie in de vorm van een garantie zijn steeds ten minste drie partijen betrokken: het bestuursorgaan dat de garantie verleent, de kredietgever (de bank) en de kredietnemer (gesubsidieerde). In de memorie van toelichting wordt als voorbeeld van een garantiesubsidie de vroegere gemeentegarantie voor hypothecaire leningen aan huiseigenaren genoemd (Kamerstukken II 1993-94, 23700, nr. 3, p. 32). Met ingang van 1995 is het stelsel van de gemeentegarantie vervangen door de Nationale Hypotheek Garantie. 

Een subsidie in de vorm van een garantstelling kan bijvoorbeeld als volgt zijn vormgegeven:

  1. Het bestuursorgaan kan garant staan voor leningen die kredietnemers afsluiten met een kredietverstrekker. Als de kredietnemer de aflossing en/of de rente niet meer kan betalen, fungeert het bestuursorgaan als vangnet. 
  2. Er kan ook worden gewerkt met een waarborgfonds. Waarborgfondsen zijn meestal stichtingen die garant staan voor leningen die kredietverstrekkers hebben afgesloten met kredietnemers. Bij een gemeentelijke garantstelling sluit het college een overeenkomst met de stichting.